Bewijs herinvesteringsvoornemen
12 maart 2010
Een ondernemer kan belastingheffing over de winst die hij behaalt met de verkoop van een bedrijfsmiddel uitstellen door de vorming van een herinvesteringsreserve. Voorwaarde voor de vorming van een herinvesteringsreserve is dat de ondernemer op het einde van het boekjaar het voornemen heeft om tot herinvestering over te gaan. Als dit voornemen er niet meer is of als de herinvestering om andere redenen niet binnen drie jaar heeft plaatsgehad, zal de reserve aan de winst moeten worden toegevoegd. Het voornemen tot herinvestering aan het einde van het boekjaar waarin het bedrijfsmiddel is verkocht kan niet zonder meer worden afgeleid uit activiteiten in latere jaren.
Een BV die in 2001 een pand verkocht moest aannemelijk maken dat zij op 31 december 2001 het voornemen tot vervanging van dat pand had om een herinvesteringsreserve te kunnen vormen. De BV voerde enkele verklaringen aan als bewijs voor het herinvesteringsvoornemen. Volgens Hof Den Haag was uit die verklaringen niet af te leiden dat de BV geprobeerd had om een vervangend bedrijfsmiddel voor het pand aan te kopen. Ander bewijs voor het bestaan van een herinvesteringsvoornemen had de BV niet aangevoerd.
De verwerving van een onroerende zaak in 2004 was onvoldoende bewijs voor dat voornemen. Meer dan een aanwijzing voor het bestaan van een vervangingsvoornemen was dat niet. Er waren onvoldoende andere feiten en omstandigheden ter ondersteuning aangevoerd.
Terug naar overzicht