Belastingheffing over pensioenbijdrage Europees Parlement
12 oktober 2007
Het Europees Parlement kent een aanvullende pensioenregeling voor leden van het Europees Parlement. Een voormalig lid van het Europees Parlement verwerkte de bijdragen van het Europees Parlement in het aanvullende pensioen niet als inkomsten in haar jaarlijkse aangifte inkomstenbelasting. De inspecteur die aanvankelijk niet op de hoogte was van de aanvullende regeling legde navorderingsaanslagen op. In de procedure die volgde kwam Hof Amsterdam tot het oordeel dat niet Nederland heffingsbevoegd was maar Frankrijk en Belgiƫ als vestigingslanden van het Europees Parlement. Het Hof vergeleek de werkzaamheden van een lid van het Europees Parlement met de uitoefening van een vrij beroep. De belastingheffing over dergelijke inkomsten is toegewezen aan het land waar de werkzaamheden worden verricht. In een vergelijkbare casus oordeelde Hof Den Haag anders. Hof Den Haag liet de opgelegde navorderingsaanslagen wel in stand. Volgens de Hoge Raad zijn de werkzaamheden van een Europarlementariƫr zonder twijfel van zelfstandige aard maar niet soortgelijk aan die van de beoefenaar van een vrij beroep. Een Europarlementariƫr heeft een politieke vertegenwoordigende en controlerende functie. Een dergelijke functie heeft een wezenlijk ander karakter dan het beoefenen van een vrij beroep. Het Hof heeft dus de heffingsbevoegdheid bepaald aan de hand van de verkeerde verdragsartikelen. De inkomsten van een lid van het Europees Parlement vallen onder de zogenaamde restartikelen van de verdragen en mogen worden belast in de woonstaat. Terug naar overzichtArchief