Afkoop managementcontract niet onder deelnemingsvrijstelling
12 april 2012
In verband met de omzetting van een maatschap in een NV werden afspraken met de Belastingdienst gemaakt over de fiscale gevolgen. De maten hielden via een persoonlijke vennootschap ieder een aandeel van de NV. De NV zou voor de vennootschapsbelasting jaarlijks een zeker bedrag aan winst aangeven. De NV betaalde aan de persoonlijke vennootschappen van de uiteindelijke aandeelhouders een managementvergoeding plus een uitkering van winst. De uitkeringen van winst aan deze vennootschappen door de NV vielen onder de deelnemingsvrijstelling. Bij de beëindiging van de managementovereenkomst waren de aandeelhouders verplicht hun aandeel tegen de nominale waarde over te dragen.
In het kader van de beëindiging van de managementovereenkomst tussen een van de persoonlijke vennootschappen en de NV betaalde de NV een beëindigingsvergoeding. Deze vergoeding was gedeeltelijk gebaseerd op de gemiddelde managementvergoeding over de afgelopen drie jaar. De vraag was of op het resterende deel van de beëindigingsvergoeding de deelnemingsvrijstelling van toepassing was. Hof Den Haag was van oordeel dat dit niet het geval was, omdat niet aannemelijk was dat de beëindigingsvergoeding betrekking had op de positie van de BV als aandeelhouder van de NV.
Volgens de Hoge Raad geeft het oordeel van het hof geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het fiscaal (gedeeltelijk) als dividend aanmerken van de jaarlijkse managementvergoeding heeft niet noodzakelijkerwijs tot gevolg dat de beëindigingsvergoeding aan het aandeel in de NV moet worden toegerekend. Terug naar overzicht